De Russische astronaut Joeri Gagarin was de eerste mens in de ruimte. In april 1961 maakte hij in een ruimtecapsule een rondje om de aarde. En weet je wat hij zei hij toen hij weer op onze aardbol landde? “Ik ben God daarboven niet tegengekomen.”
De Engelse schrijver C.S. Lewis vond die conclusie wel iets te makkelijk. Volgens hem waren er nog meer conclusies mogelijk, namelijk:
- We zijn nog niet ver genoeg in de ruimte doorgedrongen. Voordat Amerika werd ontdekt hadden er al heel wat schepen op de Atlantische oceaan gevaren.
- God bestaat wel, maar beperkt zich tot onze planeet.
- Joeri is God in de ruimte tegengekomen zonder dat hij het wist, want hij had niet de apparatuur waarmee je Hem kunt opsporen.
- God bestaat wel, maar bevindt zich niet in een bepaald stukje van de ruimte, en Hij is er ook niet overal verspreid aanwezig is zoals we ooit dachten van ‘ether’.
De eerste twee conclusies vond Lewis niet zo boeiend. Als die zouden kloppen, dan zou God nogal primitief en beperkt zijn. Net zoals een afgodsbeeld of totempaal. “Het is absoluut niet zorgwekkend dat er nooit een astronaut is geweest die zo’n god in de ruimte ontdekte,” schreef Lewis. “Het zou pas zorgwekkend worden als dat wél was gebeurd!”
De derde en vierde conclusie vond Lewis wél de moeite waard. Hij schreef: “Naar God zoeken doormiddel van ruimtevaart, is net zoiets als alle toneelstukken van Shakespeare gaan zien of lezen in de hoop dat je Shakespeare tegenkomt.”
Je gaat toch ook niet naar het Rijksmuseum omdat je hoopt dat je daar Rembrandt tegenkomt? Natuurlijk, die schilderijen leren je wel iets over Rembrandt. Ze laten zien wat een geniaal kunstenaar hij was. Stel nou dat er een malloot is die beweert: “Ik ben Rembrandt in het rijksmuseum niet tegengekomen…” Zou er ook maar één iemand zijn die door zo’n opmerking zou gaan twijfelen of Rembrandt echt heeft bestaan?
Intussen twijfelen we wél of er een kunstenaar zit achter het nog veel grotere wonder van de schepping. Beetje raar eigenlijk, of niet?